Wijziging dagloon werknemersverzekeringen WIA-dagloon
Bronnen:
Concept-Besluit van 24 juni 2024 tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met een ervaren hardheid en codificatie van een uitspraak over het dagloon voor een uitkering op grond van de Wet WIA bij de toekenning van WW-uitkering tijdens de referteperiode
Concept-Nota van Toelichting van 24 juni 2024 bij Besluit tot wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen in verband met een ervaren hardheid en codificatie van een uitspraak over het dagloon voor een uitkering op grond van de Wet WIA bij de toekenning van WW-uitkering tijdens de referteperiode
Centrale Raad van Beroep 30 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1523, 1524 en 1525
WW-uitkeringen worden achteraf betaald, een maand later dan de maand waarop de uitkering betrekking heeft. In de polisadministratie van het UWV wordt de uitkering geregistreerd als uitkering in de maand van betaling. Werknemers die hun baan verliezen krijgen hun laatste loon in de laatste maand van de arbeidsovereenkomst. Daarom ontstaat in de polisadministratie van het UWV tussen het einde van de arbeidsovereenkomst en de start van de WW-uitkering een “loonloze” maand.
Wordt iemand ziek in de periode waarin recht bestaat op een WW-uitkering en ontstaat na het doorlopen van de wachttijd van 104 weken recht op een WIA-uitkering, dan wordt de hoogte van de WIA-uitkering berekend aan de hand van het loon over de periode van een jaar voorafgaand aan de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Als de werknemer zich binnen een jaar na de eerste werkloosheidsdag ziek meldt, dan valt het loonloze tijdvak in de referteperiode van een jaar waarover de hoogte van de WIA-uitkering wordt berekend.
De Centrale Raad van Beroep heeft in 2023 bepaald dat toepassing van het Dagloonbesluit ten aanzien van belanghebbenden voor wie toepassing van de WW leidt tot een loonloze periode in de referteperiode, onevenredig nadelige gevolgen heeft in relatie tot de met het Dagloonbesluit te dienen doelen en daarom in strijd is met het evenredigheidsbeginsel zoals dat is vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht.
In een op 24 juni 2024 voor internetconsultatie gepubliceerd besluit tot wijziging van het Dagloonbesluit wordt een correctie in de vaststelling van het dagloon aangebracht door te bepalen dat de WW-uitkering die ziet op de laatste maand van de referteperiode die is betaald in de eerste maand na de referteperiode wordt toegerekend aan de laatste maand van de referteperiode.
De regeling moet op 1 januari 2025 in werking treden, maar het UWV herziet ambtshalve het dagloon van WIA-uitkeringen waarvoor het recht is ontstaan op of na de datum van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep.
In drie uitspraken van 30 juli 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep inmiddels een nieuwe uitspraak gedaan over het dagloon. De Raad heeft daarin bepaald dat het Dagloonbesluit op nog een ander onderdeel in strijd is met de wet. Het gaat daarbij opnieuw om loonloze dagen. Het dagloonbesluit kent afwijkende bepalingen voor de vaststelling van het dagloon voor verschillende uitkeringen:
WW (hoofdstuk 2);
Ziektewet en Wet arbeid en zorg (hoofdstuk 2a);
WAO en WIA (hoofdstuk 3).
Bij het WIA-dagloon wordt het totale loon in het refertejaar gedeeld door het aantal dagloondagen in het refertejaar (doorgaans 261). Ook dagloondagen waarop geen loon is genoten (loonloze tijdvakken) tellen dan mee. Bij het WW-dagloon tellen de dagloondagen in loonloze tijdvakken echter niet mee. Volgens de Centrale Raad van Beroep leidt dat tot een ongerechtvaardigd verschil, dat uitsluitend is terug te voeren op arbeidsongeschiktheid, handicap, beperkingen, gezondheidstoestand dan wel disability. Daarmee is het onderscheid in strijd met het bepaalde in artikel 1 van het Twaalfde Protocol (TP) bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in het licht van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 20 juni 2022 in de zaak Negovanović e.a. tegen Servië.
De Centrale Raad van Beroep weegt in dit oordeel mee dat dit knelpunt al enige tijd bekend is en dat er nog geen zicht is op een oplossing. Volgens de Centrale Raad van Beroep gaat het om rechtens gelijke gevallen waarbij een verschil in behandeling wordt gemaakt zonder dat daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat.
Op grond van artikel 14 EVRM (verbod van discriminatie) en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (eigendomsbescherming) acht de Centrale Raad van Beroep zich verplicht om het strijdige onderscheid ongedaan te maken. Dat doet de Raad door aan te sluiten bij het WW-dagloon en te bepalen dat het UWV het WIA-dagloon moet vaststellen door loonloze tijdvakken buiten beschouwing te laten.
Als gevolg van deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep zal het Dagloonbesluit nog een nadere aanpassing behoeven.